Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Griffiths A.M. (1983) Factors affecting the distribution of the Snow Petrel Pagadroma nivea and the Antarctic Petrel Thalassoica antarctica. ARDEA 71 (1): 145-150
Het voorkomen van de Sneeuwstormvogel en de Antarctische Stormvogel en de factoren die hun verspreiding bennvloeden. Er komen in de circumpolaire Zuidelijke IJszeedn twee verschillende windsystemen voor: de krachtige, regelmatig waaiende westenwinden ten noorden van de Antarctische Divergentie en de smalle zone van onregelmatig optredende oostenwinden voornamelijk langs de randen van het Zuidpoolvasteland en zuidelijk van de Antarctische Divergentie. Ofschoon 14 van de 34 soorten albatrossen en stormvogels voorkomend in de zone van de westenwinden zich ook in de zuidelijke zone wagen, behoren daar maar twee soorten echt thuis. Deze twee soorten, de Sneeuwstormvogel Pagadrama nivea en de Antarctische Stormvogel Thalassaica antarctica zijn bovendien tot deze zone beperkt; hun gebied wordt gekenmerkt door lage temperaturen, onregelmatig waaiende winden en met ijs bedekte zeedn. In dit artikel worden de voorwaarden bestudeerd die het exclusieve voorkomen van de Sneeuwstormvogel en de Antarctische Stormvogel en het gelijktijdige uitsluiten van de albatrossen en de andere stormvogelsoorten in dit gebied bepalen. Tussen het voorkomen van de genoemde stormvogelsoorten en de oceanografische en meteorologische gegevens van het gebied werd geen directe relatie gevonden. De temperaturen van lucht en oppervlaktewater bennvloedden eerder direct de verspreiding en het voorkomen van het zee-ijs dan het voorkomen van de zeevogels. Op grond van maagonderzoek van 39 Antarctische en 22 Sneeuwstormvogels bleek het voedsel van deze soorten niet-gespecialiseerd te zijn op een van de drie rijke antarctische voedselbronnen, kreeftachtigen ('krill'), vissen, inktvissen; de vogels aten van alles ongeveer even veel. Beide soorten zijn ook niet-gespecialiseerde vliegers. Hun adrodynamische eigenschappen (lage vleugelbelasting, middelmatig lange en middelmatig brede vleugels) maken hen geschikt voor zulke antarctische zeedn waar de winden, ook al door de aanwezigheid van grote drijvende ijsbergen en de door deze veroorzaakte luchtturbulenties onregelmatig zijn in richting en kracht, en waar de vogels niet uitsluitend behoeven te zeilen maar ook met vleugelslagen moeten vliegen. De schaarse aanwezigheid van open water, de onregelmatige winden en de grote afstanden tot hun meestal subantarctische broedplaatsen, maken het voor de andere procellariiforme zeevogelsoorten (stormvogels en albatrossen) weinig aantrekkelijk het gebied van de Antarctische en Sneeuwstormvogel lange tijd te bezoeken.


[close window] [previous abstract] [next abstract]