Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Camphuysen C.J., Ens B.J., Heg D., Hulscher J.B., van der Meer J. & Smit C.J. (1996) Oystercatcher Haematopus ostralegus winter mortality in The Netherlands: the effect of severe weather and food supply. ARDEA 84 (A): 469-492
Veruit de grootste aantallen in Nederland overwinterende Scholeksters worden aangetroffen in het Waddengebied (gemiddeld c. 200 000 exemplaren), maar daarnaast komt een groot aantal overwinteraars voor in de Zeeuwse en Zuidhollandse delta (gemiddeld c. 90 000). In zachte winters komt ongeveer 1% van het aantal overwinteraars in Nederland voor langs de Noordzeestranden. In koude winters kunnen in W. Europa omvangrijke verschuivingen binnen overwinterende populaties optreden. Deense en Duitse overwinteraars trekken naar het Nederlandse Waddengebied, terwijl de normaal in het Nederlandse Waddengebied overwinterende Scholeksters naar de Delta trekken, en gedeeltes van deze populaties trekken soms nog verder weg naar het zuiden. In strenge winters neemt het aantal overwinteraars in de Nederlandse Waddenzee af als gevolg van deze verschuivingen, terwijl het Deltagebied aan betekenis wint. Langs de Noordzeestranden komen in koude jaren meer Scholeksters voor dan in minder koude winters. De verschuivingen onder de overwinteraars gaan dikwijls gepaard met indrukwekkende 'vorstvluchten'. Langs de kust worden in koude jaren veel meer dode Scholeksters aangetroffen dan in milde winters. De sterfte van Scholeksters in een reeks van winters werd bestudeerd aan de hand van tellingen van dode Scholeksters langs de kust (1969-1996) en aan de hand van zichtwaarnemingen en terugmeldingen van Scholeksters geringd op Schiermonnikoog en Texel. Fluctuaties in sterfte werden vervolgens in verband gebracht met het voorkomen van vorstperioden en met het voedselaanbod. Verondersteld werd, dat een koude winter de beschikbaarheid van het voedsel op het wad zou doen teruglopen (ijs op het wad), zodat verhoogde sterfte zou optreden in jaren met (1) weinig voedsel, (2) langdurige vorstperioden, of (3) beiden. Een belangrijke reden voor de analyse was het nagaan van de effecten op Scholekstermortaliteit van de intensieve bevissing van schelpdieren in de Waddenzee die er in 1991 toe leidde dat Kokkels en Mossels vrijwel totaal verdwenen waren in het Waddengebied. Multipele regressie analyse van de aantallen dode Scholeksters langs de kust in de jaren 1975-1996 (de jaren met de meest betrouwbare gegevens), het aantal vorstdagen in elke winter en de biomassa aan prooien in de westelijke Waddenzee leidde tot een verklaarde variantie van 66% (n = 21). Zowel het aantal vorstdagen als de voedselvoorraden droegen significant bij aan de gemeten Scholekstersterfte. De resultaten verklaarden de relatief hoge sterfte in 1976 en 1991 (zeer gering voedselaanbod) en de geringe sterfte in 1982 (koude winter met enorm voedselaanbod). De exceptionele sterfte van 1987 was het gevolg van een combinatie van gering voedselaanbod en een koude winter. Er zijn aanwijzingen dat de sterfte vooral plaatsvond onder normaal niet in Nederland overwinterende Scholeksters die vermoedelijk minder goed dan lokale vogels in staat waren om voedselterritoria veilig te stellen. De overbevissing van schelpdieren in 1990-1991 heeft ertoe geleid dat grote aantallen Scholeksters uit de Waddenzee vertrokken, maar deze vogels kwamen in het Deltagebied vervolgens massaal om het leven. De resultaten suggereren dat het voorkomen van langdurige koude omstandigheden in de vrij milde winter van 1990/1991 tot een ongekende mortaliteit onder Scholeksters zouden hebben geleid.


[close window] [previous abstract] [next abstract]