Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Leech D.I., Shawyer C.R., Barimore C.J. & Crick H.Q.P. (2009) The Barn Owl Monitoring Programme: establishing a protocol to assess temporal and spatial variation in productivity at a national scale. ARDEA 97 (4): 421-428
De Kerkuil Tyto alba werd vroeger in Groot-Brittannië beschouwd als de meest talrijke uilensoort, maar dat is allang niet meer zo na de forse afname van de aantallen tussen 1850 en 1950. Ook al geven recente inventarisaties aan dat de achteruitgang tot stand is gekomen, de verkleining van het verspreidingsgebied en de ongunstige status in geheel Europa blijven een bron van zorg, zodat de soort opgenomen is op de Britse ‘Oranje lijst’, de zogenaamde Birds of Conservation Concern Amber List. Omdat bestaande programma’s niet geschikt waren om nachtactieve soorten, die in lage dichtheid voorkomen, goed te inventariseren, werd in 2000 het Kerkuilen Monitoring project (Barn Owl Monitoring Programme: BOMP) gestart door de BTO in samenwerking met de Wildlife Conservation Partnership. Als onderdeel van het BOMP worden elk jaar ongeveer 600 potentiële broedplaatsen (bezet door 10% van de nationale populatie Kerkuilen) door vrijwilligers bezocht. Zij leggen vast of er uilen zijn en hoeveel eieren en jongen die produceren. Deze gegevens worden gebuikt om langetermijntrends vast te leggen, zoals voor de eerste zes jaar (2000–05) in dit artikel. De periode van onderzoek is nog te kort om duidelijke trends te kunnen zien. Wel is duidelijk geworden dat zowel de kans dat een plek door uilen wordt bezet als het broedsucces afhangt van het habitattype. Door de Kerkuilen werd een groter aandeel van de plekken in natuurlijke of halfnatuurlijke graslanden bezet dan in cultuurgebrachte gebieden. Ook werden daar meer jongen grootgebracht. In gebieden met ruige graslanden komen waarschijnlijk meer kleine zoogdieren voor, vooral woelmuizen Microtus spp., die een goede voedselbron vormen voor de uilen. Er bestond een zwakke aanwijzing dat de uilen naar het westen toe talrijker waren, mogelijk als gevolg van het mildere klimaat.


[close window] [previous abstract] [next abstract]