Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Reinhardt K. (1997) Breeding success of southern hemisphere skuas Catharacta spp.: The influence of latitude. ARDEA 85 (1): 73-82
Jagers van het geslacht Catharacta zijn lang levende zeevogelsoorten die pas op een leeftijd van zeven tot negen jaar voor het eerst tot broeden komen. Zoals te verwachten valt bij dergelijke vogels, produceren ze kleine legsels en worden de nesten onder suboptimale condities vaak voortijdig verlaten. Door het reduceren van de fysieke stress in een slecht broedseizoen wordt de kans verhoogd op een succesvolle broedpoging in het volgende jaar, onder wellicht betere condities. Bij kortlevende soorten is een dergelijke keuze onvoordelig, gezien de veel geringere kans op overleving van het ene jaar op het andere. Factoren die in belangrijke mate bijdragen aan een goed broedsucces bij jagers zijn het voedselaanbod, de leeftijd (ervaring) van de broedvogels en de uitkomstdatum van de eieren (en dus de datum van eileg). Ofschoon de datum van eileg samenhangt met de leeftijd van de broedvogels (oudere vogels produceren hun legsel gemiddeld eerder in het broedseizoen), zijn er ook leeftijdonafhankelijke aspecten van betekenis. Zo werd voor de Subantarctische Grote Jager Catharacta skua lonnbergi een lineair verband gevonden tussen breedtegraad en datum van eileg: op hogere breedtegraad, latere eileg. Een dergelijk verband werd overigens niet gevonden bij de Zuidpooljager Catharacta maccormicki. Bij de Grote Jager Catharacta skua skua van het noordelijk halfrond werd gevonden dat kuikens die eerder uit het ei kwamen gemiddeld sneller groeiden en een grotere overlevingskans hadden. Een vroege eileg draagt dus waarschijnlijk bij aan het broedsucces. In dit artikel worden de resultaten van een uitvoerig literatuuronderzoek gepresenteerd, op grond waarvan werd nagegaan of er bij de jagers van het zuidelijk halfrond een verband bestaat tussen breedtegraad en broedsucces. Alleen gegevens over afzonderlijke jaren werden gebruikt voor de analyse van het broedsucces op de verschillende broedplaatsen, gerangschikt naar toenemende breedtegraad (Tabel 1-3). Bij de Zuidpooljager (54 waarnemingen) waren het broedsucces (uitgevlogen jongen per ei) en het uitkomstpercentage significant negatief gecorreleerd met breedtegraad. In het geval van de Subantarctische Grote Jager (33 waarnemingen) werd een significant negatief verband gevonden tussen breedtegraad en het uitkomstpercentage en het aantal uitgevlogen jongen per broedpaar. De weging van de voornaamste factoren die van invloed zijn op het broedsucces in relatie tot de breedtegraad en de broedplaats leidt tot de conclusie dat alleen legselgrootte, voedselaanbod en legdatum de gevonden variatie zouden kunnen verklaren. Bij de Zuidpooljager noch bij de Subantarctische Grote Jager werd een verband gevonden tussen breedtegraad en legselgrootte, zodat het broedsucces vermoedelijk hoofdzakelijk wordt bepaald door een verschillend voedselaanbod.


[close window] [previous abstract] [next abstract]