Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Foppen R.P.B., Majoor F.A., Willems F.J., Meininger P.L., van Houwelingen G.Ch. & Wolf P.A. (2006) Survival and emigration rates in Kentish Charadrius alexandrinus and Ringed Plovers Ch. hiaticula in the Delta area, SW-Netherlands. ARDEA 94 (2): 159-173
Bontbekplevier Charadrius hiaticula en Strandplevier Ch. alexandrinus zijn typische kustbewoners die in relatief grote aantallen in het Deltagebied voorkomen. Beide soorten, maar vooral de Strandplevier, zijn de laatste decennia in aantal afgenomen. Om de redenen voor deze achteruitgang te onderzoeken zijn in de periode 1999–2002 in het gehele Deltagebied jaarlijks van beide soorten tientallen broedvogels en nestjongen van kleurringen voorzien op een totale populatie van enige honderden paren. Tevens zijn terugmeldingen uit eerdere jaren verzameld en geanalyseerd van vogels die met een aluminiumring waren gemerkt, met als doel goede schattingen te verkrijgen van overlevingskansen, dispersieafstanden en emigratiefracties. Voor het maken van overlevingsberekeningen is gebruikgemaakt van het programma MARK. Aan de hand van de historie van de terugmeldingen per individu werden statistische modellen opgesteld waarin diverse parameters werden getest die de overleving kunnen beïnvloeden. Tevens werden schattingen gemaakt voor de overleving en terugmeldingskans van verschillende groepen individuen. Voor de Bontbekplevier bleken leeftijd (eerstejaars [= geringd als nestjong] vs. adulte vogels) en jaar van vangen van invloed op de overlevingskans. De overleving van eerstejaars individuen varieerde van 0,27–0,35. De lokale overleving van adulte vogels was in het laatste jaar (winter 2001/2002) 25% lager dan in de twee jaren daarvoor. Voor de Strandplevier werd geen jaareffect gevonden, maar bleek naast de leeftijd ook het geslacht van belang. De lokale overleving was voor eerstejaars en tweedejaars (= één jaar oude) vrouwtjes lager dan voor oudere individuen. Het leeftijdseffect was echter moeilijk te onderscheiden van een effect van het jaar van vangen. In het eerste jaar na vangen bleek de lokale overleving van adulte vrouwtjes namelijk lager dan in latere jaren. Er zijn echter wel aanwijzingen dat dit toch door een leeftijdseffect werd veroorzaakt, omdat nieuw geringde individuen in de loop van de studie waarschijnlijk voor een groot deel tweedejaars vogels waren. De broeddispersie voor beide soorten was zeer gering (mediaan <2 km), waarbij opviel dat met name bij vrouwtjes van de Strandplevier enkele grote verplaatsingen voorkwamen. Bij de Strandplevier werden verplaatsingen bij broedvogels beïnvloed door het broedsucces: een groot deel van de mislukte broeders vertrok naar een ander broedgebied (maar bleef wel binnen het studiegebied). De geboortedispersie was veel groter (mediaan 10–15 km). De emigratiekansen werden geschat met behulp van het ‘multistate’ model van MARK. De schattingen kwamen overeen met de gevonden dispersieafstanden en bevestigden het beeld dat er bij beide soorten weinig of geen uitwisseling van broedvogels plaatsvindt met vogels buiten het studiegebied en dat de uitwisseling van eerstejaars vogels beperkt is (geschat ongeveer 20%). De schattingen voor de emigratiekansen en de lokale overleving werden gebruikt om een schatting te maken van de werkelijke overlevingskans. De lagere lokale overlevingskansen bij tweedejaars en oudere Strandplevieren in het jaar na ringen hangen mogelijk samen met een geringere plaatstrouw bij mislukking van het broedsel. Tevens werden vergelijkingen gemaakt met de overleving van andere populaties. Voor de Bontbekplevier is de geconstateerde overleving waarschijnlijk voldoende voor een stabiele populatie. Voor de Strandplevier is de overleving voor enkele groepen individuen aan de lage kant. De relatie met cijfers over de reproductie in deze populatie zal in een ander artikel worden beschreven.


[close window] [previous abstract] [next abstract]