Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Piersma T., Rogers K.G., Boyd H., Bunskoeke E.J. & Jukema J. (2005) Demography of Eurasian Golden Plovers Pluvialis apricaria staging in The Netherlands, 1949–2000. ARDEA 93 (1): 49-64
In tegenstelling tot steltlopers die kustgebieden bevolken, zijn steltloperpopulaties in het binnenland, zoals Goudplevieren Pluvialis apricaria, niet zo gemakkelijk via complete tellingen te volgen. Ieder jaar worden er echter door ‘wilsterflappers’ heel veel Goudplevieren gevangen en geringd. In dit artikel wordt geprobeerd deze gegevens te gebruiken om eventuele veranderingen in de overleving, plaatstrouw en relatieve populatiegrootte van de Goudplevier over een langere periode in kaart te brengen. Gebruikmakend van het ‘wilsternet’ zijn er sinds het begin van de twintigste eeuw dan 77 069 Goudplevieren gevangen en geringd. Tot het jaar 2001 leverde dit 1835 terugmeldingen op, alsmede 602 terugvangsten in Nederland. Vanaf 1980 kwam het ringen van Goudplevieren echt goed op gang met 2500–3500 geringde vogels per winterseizoen. Sindsdien worden de meeste vogels met behulp van kleedkenmerken ook op leeftijd gebracht (eerste levensjaar of ouder). Op grond van terugmeldingen uit het broedseizoen weten we dat de in Nederland doortrekkende Goudplevieren afkomstig zijn uit Scandinavië en Noordwest-Rusland. Van de terugmeldingen kwam 18% uit Nederland. De combinatie van Denemarken, Frankrijk, Spanje en Portugal leverde 64% van de terugmeldingen op. Vanwege het stoppen van de jacht (dat geldt in ieder geval voor Denemarken), waarschijnlijk in combinatie met een toenemende terughoudendheid om geschoten vogels met een ring te melden, is gedurende de laatste 20 jaar het terugmeldingspercentage uit deze landen sterk gedaald. We maakten gebruik van het programma ‘MARK’ om schattingen te maken van de jaarlijkse lokale overleving (met behulp van versies van het ‘recaptures-only’ model met gebruikmaking van tussen 1949 en 2000 levend teruggevangen vogels), jaarlijkse overleving en plaatstrouw (met behulp van versies van het Burnham model met gebruikmaking van terugmeldingen van dode en levende vogels voor de periode 1980–1997) en veranderingen in populatiegrootte (met behulp van versies van het Pradel model). Op grond van het ‘recaptures-only’ model werd geschat dat de jaarlijkse lokale overleving rond 1963 met 16% (van 57% tot 73%) is gestegen. De Burnham modellen bevestigden dit patroon. De geschatte jaarlijkse ‘totale’ overleving van 82,5% van adulte vogels is consistent met de schatting van de lokale overleving gezien de geschatte plaatstrouw van ongeveer 90%. De overleving van Goudplevieren bleek tijdens hun eerste levensjaar ca. 11% lager te zijn dan later. Het Pradel model schat dat de populatiegrootte van de in Nederland doortrekkende Goudplevieren gedurende de laatste 36 jaar ongeveer vier en een half keer zo groot is geworden. In de dertig jaar na 1963/64 groeide de populatie geleidelijk tot het vier- tot vijfvoudige van de beginwaarde. De sterke populatieschommelingen gedurende de laatste 15 jaar lijken voor een belangrijk deel geassocieerd te zijn met veranderingen in de jongenpercentages in de vangsten. De aanvankelijke toename van de populatiegrootte was wellicht een gevolg van de verhoging van de jaarlijkse overleving, mede als gevolg van een afnemende jachtdruk. Hiermee samenhangend was er een lagere jaarlijkse overleving in de strengste winters. Mogelijk bereikte de populatie tussen 1990 en 2000 haar maximum, iets wat uit vervolgstudies duidelijk zal moeten worden. Door het voortzetten van het ringprogramma aan Goudplevieren door de wilsterflappers kunnen we er achter komen of de in Nederland doortrekkende populatie haar piek bereikt heeft en nu te maken heeft met dichtheidsafhankelijke aantalregulatie.


[close window] [previous abstract] [next abstract]