Ardea Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union |
Zwarts L., Bijlsma R.G, van der Kamp J. & Sikkema M. (2023) Distribution and numbers of ground-foraging birds between the hyper-arid Sahara and the hyperhumid Guinea forests. ARDEA 111 (1): 7-66 |
Dit artikel beschrijft het voorkomen en de dichtheid van op de grond foeragerende vogelsoorten in de noordelijke helft van Afrika, in de brede overgangszone tussen de aride Sahara in het noorden en de natte tropische bossen in het zuiden. Gelegen tussen 17°W en 42°O en tussen 7° en 22°N gaat het om een gebied van 6000 bij 1600 km, in totaal bijna 10 miljoen km2. Dat betreft een areaal zo groot als het hele Europese continent. Het gebied beslaat 833 cellen van één lengtegraad bij één breedtegraad (ruwweg 100 × 100 km, enigszins variërend afhankelijk van de breedtegraad), waarvan in 150 (18%) cellen vogeltellingen werden uitgevoerd. We deden dat tussen 2011 en 2019 in 1901 telvakjes van 4,5 ha. De telvakjes waren willekeurig gekozen, en zijn als zodanig representatief voor de omgeving en geschikt om een schatting te maken van het totale aantal vogels dat in het gebied verblijft. Door logistieke en veiligheidsproblemen was de dekking van het gebied in het westen beter dan in het oosten (meer gradencellen bemonsterd). Vergeleken met het aanbod van de verschillende habitattypes waren de woestijn en de natte bossen ondervertegenwoordigd in de tellingen (wat een correctie noodzakelijk maakte, zie hieronder). De tellingen werden uitgevoerd tussen 20 november en 10 maart, overeenkomend met het droge seizoen (vrijwel alle regen valt tussen juli en september). Vogels die op de grond foerageren, eten zaden of insecten. In het hier beschreven gebied gaat het vooral om ‘lokale’ vogels, dat wil zeggen soorten die ten zuiden van de Sahara broeden. In de winterperiode komen hier nog trekvogels uit Noord-Afrika, Europa, Azië en zelfs Noord-Amerika bij. Het artikel geeft eerst achtergrondinformatie over het studiegebied, met kaarten die variaties in hoogteligging, regenval, boombedekking, landgebruik en menselijke bevolkingsdichtheid laten zien. Voor 43 vogelsoorten worden verspreidingskaartjes gegeven met de gemiddelde dichtheid in de 150 gradencellen. De verspreiding van de verschillende vogelsoorten was voornamelijk gerelateerd aan de jaarlijkse regenval. Aangezien de boombedekking toeneemt met de regenval, was de voorkeur voor meer droge of meer natte zones voor een deel toe te schrijven aan een voorkeur voor een open of een meer gesloten landschapstype. Vogelsoorten zoals leeu - weriken en Duinpieper Anthus campestris selecteerden binnen de zone waar ze voorkwamen een relatief meer open landschap, terwijl soorten die op de grond bij bomen foerageerden of deze als rustplek gebruikten (bijv. mussen, vinken, klauwieren, Boompieper Anthus trivialis) de voorkeur gaven aan een relatief meer besloten omgeving. Gezien de ondervertegenwoordiging van woestijn en nat bos was een correctie nodig om de totale populatieomvang goed te kunnen schatten. Daartoe werden de 150 gradencellen samengevoegd in elf categorieën van droog (minder dan 100 mm regenval per jaar, 100–200 mm, enz.) tot heel nat (meer dan 1000 mm regen) en in zes lengtegraadzones, met Mauritanië, Senegal en Guinee-Bissau als meest westelijke en Ethiopië als meest oostelijke zone. De gemiddelde vogeldichtheid werd voor al deze deelzones berekend en vermenigvuldigd met hun oppervlaktes om tot een totaalschatting te komen. De betrouwbaarheid van deze schattingen werd getoetst door de 1901 telvakjes in tweeën te splitsen en alle populatieschattingen te herhalen voor de even en de oneven genummerde vakjes. De geschatte populatiegroottes bleken nauwkeurig te zijn voor trekvogels, vooral voor insecteneters (7% afwijking voor de gesplitste schattingen), maar minder nauwkeurig voor Afrikaanse vogelsoorten (22–28% afwijking). De meeste vogels die op de grond foerageerden, waren zaadeters (of alleseters, hier als zaadeter beschouwd omdat de tellingen plaatsvonden in het droge seizoen wanneer deze vogels vrijwel uitsluitend zaden eten). Het totale aantal zaadeters werd geschat op vier miljard lokale vogels en 133 miljoen trekvogels. Op de grond foeragerende insecteneters waren minder talrijk, met in totaal 915 miljoen vogels, waarvan 694 miljoen lokale vogels en 221 miljoen trekvogels. De drie meest voorkomende lokale zaadeters waren Blauwfazantje Uraeginthus bengalus (467 miljoen), Bruinruggoudmus Passer luteus (375 miljoen vogels) en Roodbekwever Quelea quelea (311 miljoen). De Kortteenleeuwerik Calandrella brachydactyla (126 miljoen) was onder de trekvogels de enige talrijke zaadeter. Van de op de grond foeragerende insecteneters was een lokale soort het meest algemeen Groenstaartglansspreeuw Lamprotornis chalybaeus: 100 miljoen). Alle op de grond foeragerende insecten - etende trekvogels waren veel minder algemeen, zoals Izabel - tapuit Oenanthe isabellina (32 miljoen), Tapuit Oenanthe oenanthe (27 miljoen) en Gele Kwikstaart Motacilla flava (24 miljoen). |