Ardea
Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union

login


[close window] [previous abstract] [next abstract]

Bijlsma R.G., van der Kamp J. & Zwarts L. (2023) Distribution and relative density of raptors in the sub-Sahara during the dry season. ARDEA 111 (1): 103-117
In vijftien winters tussen 1996 en 2019 werden 466 dagen in het veld doorgebracht in veertien landen ten zuiden van de Sahara en ten noorden van 5°N, in regencijfers uitgedrukt van <100 mm tot 2650 mm regenval per jaar. Het onderzoek bestreek de volle breedte van Afrika, van Atlantische Oceaan tot Rode Zee. Het veldwerk was niet per se gericht op roofvogels, maar deze werden niettemin zoveel mogelijk genoteerd tijdens autotochten, in situ veldwerk aan andere soorten en tijdens een gestratificeerd-random onderzoek naar bomen en vogels van West- tot Oost-Afrika. Het allegaartje van 22.696 waarnemingen van 62 soorten roofvogels werd ingedikt tot aantal waarnemingen per gradenhok (1° breedte- × 1° lengtegraad, 111 × c. 104 km), omgerekend naar het aantal waargenomen per dag doorgebracht in het betreffende hok. Van 154 hokken was aldus informatie beschikbaar, waarbij in 54% van de hokken slechts één dag werd gekeken (en in negen hokken >10 dagen). In de jaren van onderzoek lag de regenval in de voorafgaande natte tijd acht maal rond het gemiddelde berekend over 1950–2000, vijf maal er (duidelijk) onder en twee maal er duidelijk boven. De verspreiding, dichtheid en diversiteit van roofvogels was mager in de aride en semi-aride gebieden van zuidelijke Sahara, Sahel en Soedanzone. Juist in deze band met <800 mm regenval per jaar zaten verreweg de meeste Palearctische trekvogels. Meer naar het zuiden werden die uitgesproken schaars, en in de meest humide zone (>1500 mm regenval per jaar) werd slechts één Palearctische soort vastgesteld, de Wespendief Pernis apivorus. Op het totale aantal waargenomen roofvogels namen de Euraziatische soorten maar 13.4% voor hun rekening (vooral Zwarte Wouw Milvus migrans en Bruine Kiekendief Circus aeruginosus, die laatste sterk gebonden aan vloedvlaktes, rivierdalen en -delta’s); de rest betrof Afrotropische roofvogels inclusief intra-Afrikaanse trekvogels. De Afrikaanse roofvogels waren schaars in de droge gebieden en hun dichtheid en verscheidenheid namen sterk toe naarmate de regenval toenam. De Afrotropische Geelsnavelwouw Milvus aegyptius en Kapgier Necrosyrtes monachus namen resp. 46.0% en 25.2% van alle roofvogels voor hun rekening. Ook over de breedte van de sub- Sahara bleken roofvogels verre van willekeurig verspreid voor te komen. Palearctische soorten hielden zich vooral in het Westen of Oosten op (binnen de zone met 100 tot 1000 mm regenval), overeenkomend met de twee flessenhalzen die de bulk van de thermiek gebruikende Euraziatische roofvogels gebruiken (resp. Gibraltar en Turkije-Kaukasus-Midden-Oosten en Arabische Schiereiland. De schaarste aan Palearctische roofvogels in de centrale Sahel (Mali-Niger-Tsjaad-Soedan) laat zien dat verhoudingsgewijs weinig roofvogels zich vanuit het westen of oosten naar het hart van de Sahel bewegen. Bij de Afrikaanse soorten werd een minder prominente ‘leegte’ in de centrale Sahel opgemerkt. Het materiaal was van onvoldoende kwaliteit om iets te kunnen zeggen over habitatgebruik, invloed van voedselaanbod op verspreiding en dichtheid en aantalsveranderingen in de loop van de tijd. Maar zeker is dat de door ons waargenomen roofvogelfauna een slap aftreksel is van wat de eerste helft van de vorige eeuw heeft laten zien. Ook in de sub-Sahara, net als in het achterland van de aldaar overwinterende Palearctische soorten, gaan de veranderingen snel.


[close window] [previous abstract] [next abstract]