Ardea Official journal of the Netherlands Ornithologists' Union |
Schlaich A.E., Bretagnolle V., Both C., Koks B.J. & Klaassen R.H.G. (2023) On the wintering ecology of Montagu’s Harriers in West Africa: itinerancy in relation to varying annual environmental conditions. ARDEA 111 (1): 321-342 |
Europese trekvogels gebruiken in Afrika een verscheidenheid aan strategieën om daar de winter door te komen. Individuen kunnen trouw zijn aan één overwinteringsplek, of individuen kunnen meerdere gebieden gebruiken tijdens de winter. Er werd verondersteld dat een deel van de soorten erratisch is, en opduikt op plekken met een tijdelijke overmaat aan voedsel. Zo zouden Grauwe Kiekendieven Circus pygargus bijvoorbeeld uitbraken van Afrikaanse treksprinkhanen Locusta migratoria migratorioides volgen. Zenderonderzoek heeft echter laten zien dat individuele Grauwe Kiekendieven weliswaar meerdere gebieden gebruiken, maar dat ieder individu tussen de jaren trouw is aan dat ‘setje’ gebieden. Zo’n strategie van wat je opeenvolgende plaatstrouw zou kunnen noemen (‘itinerancy’ in het Engels) blijkt bij veel landvogels voor te komen. Op deze manier lijken trekvogels in de winter variatie in ruimte en tijd in het voedselaanbod te benutten. Opvallend genoeg lijkt er geen soort te zijn waarvoor de strategie van rondzwerven van toepassing is. Als individuen plaatstrouw zijn aan hun opeenvolgende overwinteringsgebieden, hoe gaan ze dan om met variatie in het voedselaanbod tussen winters? Zijn ze star in de timing en duur van het gebruik van hun overwinteringsgebieden, of reageren ze op de voor de Sahel zo kenmerkende regenafhankelijke jaarlijkse fluctuaties in het voedselaanbod? Om dat te onderzoeken konden we putten uit de vliegbewegingen van 125 adulte Grauwe Kiekendieven die we tussen 2005 en 2018 in Europese broedgebieden van satelliet- of GPS-zenders hadden voorzien. Bij elkaar opgeteld leverden deze vogels gegevens voor 129 complete winterseizoenen, inclusief 33 individuen die in twee of meer winters konden worden gevolgd. De aankomst in de Sahel viel gemiddeld op 23 september (spreiding 30 augustus tot 19 oktober), zonder verschil tussen mannen en vrouwen. In het voorjaar vertrokken de kiekendieven gemiddeld op 30 maart (spreiding 5 maart tot 20 april), waarbij mannen 4,5 dagen eerder noordwaarts keerden dan vrouwen. De duur van het verblijf op de overwinteringsplekken in Afrika beliep gemiddeld 188 dagen, waarvan negen dagen werden gebruikt om van de ene naar de andere plek te vliegen. Gemiddeld gebruikten de Grauwe Kiekendieven 3,3 verschillende plekken als winterlocatie (met een individuele variatie van 1–6; gebruik van slechts één plek kwam maar in 4 op 129 winterseizoenen voor), waaraan ze in hoge mate plaatstrouw tussen de winters waren (75%). Opeenvolgende winterplekken lagen gemiddeld 229 km uit elkaar (mediane waarde 135 km), met een forse spreiding van 10 tot 1434 km. De verplaatsing in de loop van de winter was gemiddeld zuidwaarts gericht, waarbij de verplaatsingen na 15 december een meer zuidzuidoostwaartse component hadden. De laatste van de winterplekken werd het langst gebruikt (gemiddeld 103 dagen), de intermediaire en eerste plekken beduidend korter, namelijk respectievelijk 33 en 29 dagen. Bij elkaar bestreken de gezenderde vogels uit Europa (van Verenigd Koninkrijk tot en met Belarus) de westelijke en centrale Sahel over een breedte van 3700 km. Hoewel ze in uiteenlopende habitats voorkwamen, verschilde de habitatkeus naar seizoen (en dus winterplek): de noordelijkste plekken waren het meest natuurlijk en het schaarst begroeid (vooral savanne met kale plekken), de zuidelijker gelegen plekken waren gevarieerder met een groter aandeel landbouw. Grauwe Kiekendieven bevonden zich doorgaans in de meer gevarieerde landschappen binnen de regio. De kans is groot dat voedselaanbod daarin de sturende factor was. Het dagelijkse activiteitsgebied van de kiekendieven op de eerste winterplek omvatte gemiddeld 28,6 km2; ze vlogen er per dag gemiddeld 3,86 uur, waarbij 25,1 km werd afgelegd. Dat verschilde nauwelijks van de intermediaire winterplekken, met respectievelijk 25,7 km2, 3,93 dagelijkse vlieguren en een afgelegde afstand van 25,8 km. Op de laatste winterplek, waar ze, zoals gezegd, het langst verbleven, bestreken de kiekendieven een grotere oppervlakte (51,2 km2), vlogen ze langer per dag (4,71 uur) en legden ze grotere afstanden af (33,1 km). Dat lijkt erop te wijzen dat de vogels het in die tijd van het jaar en op die plek niet makkelijk hadden om aan de kost te komen (meer vliegen over grotere afstanden). In relatief droge jaren legden de kiekendieven meer kilometers per dag af binnen hetzelfde gebied in vergelijking met relatief groene (natte) jaren. Bovenal pasten de kiekendieven hun timing aan; in drogere jaren bleven de vogels korter in hun eerste gebied en verplaatsten ze zich eerder naar het volgende gebied. In nattere jaren kwamen de vogels eerder in hun laatste gebied aan. We concluderen dat binnen een strategie van opeenvolgende plaatstrouw de kiekendieven star zijn in welke gebieden ze gebruiken (ruimtelijke component) maar juist flexibel in de timing en duur van het gebruik van deze gebieden (temporele component). Dit is dus de manier hoe de kiekendieven binnen een strategie van opeenvolgende plaatstrouw omgaan met jaarlijkse fluctuaties in het voedselaanbod. Met dit zenderonderzoek hebben we dus een beter beeld gekregen over hoe de strategie van opeenvolgende plaatstrouw precies in elkaar steekt. En bovenal hebben we geleerd dat de gemiddelde Grauwe Kiekendief niet bestaat. |